DE HOOGLERAAR, IK zal zijn naam niet noemen, liet me iets zien wat u nog niet mag weten. Afkomstig van een locatie die ik moet stilhouden. Maar spectaculair dat het was!
Het uur daarvoor had de hoogleraar me verteld over een onderzoek dat ik nog even geheim houd en over een zeer opmerkelijk experiment waarover ik helaas mijn kaken op elkaar moet houden. En hij vertelde me iets dat zo opmerkelijk is dat ik hard moest lachen en hem voorhield: het lijkt me dat je daarmee een Nobelprijs kunt winnen. Wat het precies is, hoort u later nog wel eens.
‘Ik hartje het off the record-gesprek’, tweette ik toen ik na afloop terug fietste naar het station van de universiteitsstad waar alle geheimzinnigheid zich afspeelde. Een blocnote vol losse opmerkingen en aantekeningen rijker: eind dit jaar komt zus, begin volgend jaar even letten op zo.
Het off the record-gesprek, niet met zo’n pr-type – ik word haast iedere week wel gebeld door iemand uit de pr met het verzoek of we eens ‘koffie kunnen drinken’ en ‘kennis kunnen maken’ om ‘te verkennen of er nog onderwerpen zijn waarin je mogelijk interesse hebt’ – maar gewoon zoals het hoort, met een wetenschapper die moeilijke woorden gebruikt, grafieken laat zien en zelf niet snapt welk van zijn onderzoeken nieuwswaardig zijn.
Nieuws in zijn ruwste, meest grofstoffelijke vorm. Zodat je journalistiek kunt beoordelen: dít is interessante kennis voor de maatschappij. Zonder dat daar een voorgekookte strategische pr-afweging van de voorlichterij aan vooraf gaat: dit is interessante informatie om onze universiteit te profileren als de universiteit waar we ons bewust zijn van duurzaamheid / internationalisering hoog in het vaandel hebben / aansluiting zoeken bij de industrie / de patiënt voorop stellen (doorhalen wat niet gewenst).
Maar het gesprek zonder dat het meteen een stukkie oplevert is wel een zeldzaamheid aan het worden. Ik herinner me hoe een andere hoogleraar, in de aardwetenschap, eens tegen me klaagde: toen ik nog in Duitsland werkte, kwamen er met enige regelmaat journalisten langs, gewoon om te zien wat we hier eigenlijk doen. Maar in Nederland, ho maar.
En dat was tien jaar geleden, voor de grote leegloop van de abonneebestanden, het tragische verval van de regiojournalistiek, het droeve vertrek van de adverteerders naar Facebook, YouTube en Google Ads.
‘Zomaar’ met iemand gaan praten, kom er tegenwoordig maar eens om. De groeiende stal freelancers zal het niet snel doen: uurtje factuurtje immers, een dag niet getikt is een dag niet betaald.
En de journalisten in vaste dienst hebben ook steeds minder ruimte: druk druk druk, de website moet nog gevuld, er moeten nog een opening pagina komen voor de krant van morgen. Dat geldt zelfs al een beetje voor mij, verwend nest in vaste dienst bij een grote krant. Kun je nagaan hoe het is in de hoekjes en gaatjes, bij de speciaalbladen, de regiokranten, de kleine nieuwszenders.
Terwijl: een uurtje lullen, wat is dat nou. Genoeg stof voor nog járen aan opmerkelijke nieuwsberichten, leverde me het in dit geval op. En vaak levert het ook niks op, dat is dan ook best.
Kom je nog eens achter je bureau vandaan, zoals dat dan heet.